Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5347

Datum uitspraak2009-08-13
Datum gepubliceerd2009-08-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.009.917
Statusgepubliceerd


Indicatie

Contactverbod op grond van artikel 1:253a lid 2 aanhef en onder sub a Bw jo. Artikel 1:377a lid 3 sub a en/of d Bw.


Uitspraak

JM 13 augustus 2009 Sector civiel recht Zaaknummer: HV 200.009.917/01 Zaaknummers eerste aanleg: 155362/FA RK 07-722 en 155419/FA RK 07-747 GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH Beschikking in de zaak in hoger beroep van: [X.], wonende te [woonplaats], appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, hierna te noemen: de moeder, advocaat: mr. G.M. de Winther-Meijers, t e g e n [Y.], wonende te [woonplaats], geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel, hierna te noemen: de vader, advocaat: mr. I. Gerrand 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 juni 2008. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2008, heeft de moeder - voor zover hier van belang - het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het recht van de vader op onbegeleide (vrije) omgang met de minderjarige kinderen van partijen gedurende de periode dat de kinderen de twaalfjarige leeftijd nog niet hebben bereikt wordt geschorst en te bepalen dat het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen wordt gewijzigd in die zin dat alleen de moeder met het ouderlijk gezag over hen wordt belast. 2.2. Bij verweerschrift met producties, tevens houdende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2008, heeft de vader het hof verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of niet, althans onvoldoende, bewezen en voormelde beschikking te bekrachtigen met verbetering van de grond inhoudende dat het opleggen van een dwangsom niet aan de orde zou zijn, met veroordeling van de moeder in de kosten van het appel. Het hof begrijpt het petitum van de man aldus, dat hij het hof verzoekt alsnog ten laste van de moeder een dwangsom van € 500,- per overtreding per dag aan de omgangsregeling te verbinden. 2.3. Bij verweerschrift in incidenteel appel met productie, ingekomen ter griffie op 11 september 2008, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel appel van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. 2.4. Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2008, heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting), belanghebbende in deze procedure, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. 2.3. Op 23 september 2008 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en is de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van een hulpverleningstraject van de stichting. Van de mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt. 2.4. Op 4 juni 2009 heeft een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord: - de moeder, bijgestaan door mr. G.M. de Winther-Meijers; - de vader, bijgestaan door mr. I. Gerrand; - de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw M. Mous; - de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E. van den Dam. 2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de brief van de advocaat van de moeder van 18 september 2008 met als bijlage productie 13 bij het appelschrift; - de brief van de stichting van 2 januari 2009; - de brief van de advocaat van de moeder van 8 januari 2009; - de brief van de advocaat van de vader van 30 januari 2009; - de brief van de advocaat van de vader van 24 maart 2009; - de schoolrapporten van [A.] en [B.] van de tweede periode van het schooljaar 2007-2008; - de tijdens de mondelinge behandeling van 4 juni 2009 door de stichting overgelegde beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2009 waarin de rechtbank het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen van partijen heeft afgewezen. 3. De beoordeling In het principaal en incidenteel appel 3.1. Partijen zijn op 15 juni 1998 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren: - [A.] (hierna: [A.]), op [geboortejaar] te [geboorteplaats]; - [B.] (hierna: [B.]), op [geboortejaar] te [geboorteplaats]. 3.2. Bij beschikking van 5 november 2004 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 februari 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de moeder hebben. 3.3. Bij beschikking van 8 april 2005 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch een door partijen overeengekomen omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader gerechtigd is tot omgang met [A.] en [B.] gedurende elke zondag van 11:00 tot 19:00 uur alsmede twee weken in de zomervakantie, een week in de kerstvakantie (tweede week) en gedurende andere feestdagen op de tweede feestdag. 3.4. De moeder heeft wijziging gevraagd van de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 april 2005, alsmede wijziging van het ouderlijk gezag verzocht. Bij de bestreden, - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd zodanig dat de vader gerechtigd is tot omgang met [A.] en [B.]: - vanaf 1 juli 2008 gedurende een periode van 6 weken één keer per week begeleide omgang op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur, welke begeleiding zal geschieden door tante [C.] of tante [D.], bij partijen genoegzaam bekend; - vanaf 12 augustus 2008 gedurende een periode van 6 weken één keer per week onbegeleide omgang op zaterdag van 10:00 tot 18:00 uur; - vanaf 23 september 2008 onbegeleide omgang en wel gedurende één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagavond 18:00 uur tot zondagavond 18:00 uur. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag van de moeder afgewezen. 3.5. De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de moeder richten zich tegen de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en de afwijzing van haar verzoek om alleen met het gezag belast te worden. De grief van de vader richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat zij ervan uitgaat dat de moeder zal meewerken aan de omgangsregeling, zodat een dwangsom niet aan de orde is. 3.6. Het hof stelt vast dat partijen na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen. Zoals nader uit deze beschikking zal blijken, zal het hof het gezamenlijk gezag handhaven. Omgang 3.7. Het hof stelt vast dat met ingang van 1 maart 2009 artikel 1:377h BW is komen te vervallen. Op het onderhavige geschil is sinds die datum het gewijzigde artikel 1:253a BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent een omgangsregeling in het kader van de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter kan op grond van artikel 1:253a BW uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben. 3.8. Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW - dat op grond van artikel 1:253a lid 4 BW van overeenkomstige toepassing is - ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien: a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. 3.9. De moeder wenst dat het recht van de vader op onbegeleide (vrije) omgang met de kinderen gedurende de periode dat de kinderen de twaalfjarige leeftijd nog niet hebben bereikt, wordt geschorst. Zij voert in haar beroepschrift – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet is komen vast te staan dat de vader de kinderen seksueel heeft misbruikt en dat van andere contra-indicaties niet is gebleken. Voorts bestaat tussen de kinderen en de vader amper een band en willen zij geen omgang met de vader. Sinds er geen omgang meer plaatsvindt gaat het heel goed met de kinderen. Omgang is voor de kinderen heel erg belastend. Ondanks haar bezwaren heeft de moeder in eerste aanleg tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2008 aan de rechtbank meegedeeld dat zij bereid is haar medewerking te verlenen aan omgang tussen de vader en de kinderen, in eerste instantie onder begeleiding. De rechtbank heeft echter ten onrechte de zaak niet aangehouden in afwachting van het verloop van de begeleide omgang en de toegezegde hulpverlening aan zowel de vader als de moeder. Onbegeleide omgang kan pas plaatsvinden indien blijkt dat de begeleide omgang goed is verlopen en dient plaats te vinden in openbare gelegenheden, zodat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd is. Een weekendregeling met een overnachting van de kinderen bij de vader is in strijd met het belang van de kinderen. De veiligheid van de kinderen dient boven alles te worden gegarandeerd. 3.10. De vader voert in zijn verweerschrift – samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van seksueel misbruik. De officier van justitie heeft naar aanleiding van de klacht van de moeder en de verhoren van de kinderen besloten geen vervolging in te stellen en dit hof heeft het klaagschrift van de moeder tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tot medio 2006, voordat de moeder de omgang staakte, was de omgang in orde en waren er geen negatieve signalen van de kinderen naar de vader. De kinderen worden sterk door de moeder beïnvloed en de vader is evenals de raad van mening dat niet uitgesloten is dat er sprake is van een ouderverstotingssyndroom (PAS). Als er al sprake zou zijn van toegezegde hulpverlening in eerste aanleg, staat dit een omgang van de vader met de kinderen niet in de weg. De door partijen tijdens de zitting in eerste aanleg overeengekomen begeleide omgang is door de moeder niet nagekomen. De moeder grijpt elk argument en elke mogelijkheid aan om de omgang van de vader met de kinderen te verhinderen. Er is geen reden om de omgang in een openbare gelegenheid te laten plaatsvinden en de kinderen kunnen ook bij de vader overnachten. Dat hebben zij in het verleden ook gedaan. De vader voert voorts in incidenteel appel aan dat in de onderhavige zaak een dwangsom opportuun is. De moeder heeft geweigerd mee te werken aan de uitvoering van de in de bestreden beschikking neergelegde begeleide omgangsregeling van de eerste periode van zes weken en heeft via haar advocaat aangegeven ook na ommekomst van die zes weken niet mee te werken. 3.11. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 23 september 2008 heeft de stichting een te bewandelen hulpverleningstraject voor de kinderen van partijen en onder meer de moeder uitgestippeld en hebben partijen verklaard bereid te zijn aan dit traject mee te werken. Het hof heeft vervolgens iedere inhoudelijke beslissing in deze zaak aangehouden in afwachting van het door de stichting uit te brengen rapport en advies. 3.12. Bij brief van 2 januari 2009 heeft de stichting verslag gedaan van het hulpverleningstraject. Uit dit verslag blijkt dat er in samenspraak met de ouders een 6-stappenplan is opgesteld, maar dat het traject is gestopt na stap twee, waarbij de vader een kaartje heeft geschreven aan de kinderen. De kinderen reageerden heel heftig op het voorlezen van de kaart. Naar aanleiding hiervan heeft intern overleg tussen de gedragswetenschappers van de stichting plaatsgevonden. De gedragswetenschappers zijn van mening dat het niet in het belang van de kinderen is om nu tot een omgangsregeling te komen. Aangezien het heel goed gaat met de kinderen en ze op dit moment geen enkele klacht of anderszins afwijkend gedrag vertonen, is het nu niet het moment om speltherapie of andere hulp aan te bieden. De stichting concludeert in haar brief dat zij geen mogelijkheden ziet tot begeleiden tot en bij omgang. De gezinsvoogd vindt het heel vreselijk voor de vader, maar ziet, evenals de gedragswetenschappers, geen mogelijkheden om daar stappen in te ondernemen zonder de kinderen te beschadigen. Uithuisplaatsing van de kinderen, zoals de man voorstelt, acht de stichting absoluut geen optie en gijzeling en dwangsommen evenmin. 3.13. Partijen hebben respectievelijk bij brief van 8 januari en 24 maart 2009 en tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2009 op de brief van de stichting gereageerd. De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de stichting en wijzigt naar aanleiding hiervan haar verzoek in die zin dat zij nu primair verzoekt de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen en subsidiair het recht op omgang te schorsen. De vader voert – met betrekking tot de omgang – het volgende aan. Het traject van de stichting heeft slechts kort geduurd en de moeder heeft aan de eerste stap (het geven van de door de vader gestuurde Donald Duck aan de kinderen) al geen medewerking verleend. Het bevreemdt de vader ten zeerste dat de kinderen gedurende de begeleide omgang bij Kompaan in 2007 en begin 2008 geen angst toonden jegens hun vader en dat zij ruim acht maanden daarna, gedurende welke periode er geen contact was tussen de vader en de kinderen, wel blijk geven van angsten jegens de vader. De vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder de kinderen uitermate negatief heeft geïnformeerd over de vader en dat zij derhalve een grote rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de angsten van de kinderen. De vader is van mening dat in het belang van de kinderen een psychologisch onderzoek dient te worden gelast door Fora of een andere deskundige. Er heeft nog niet eerder een dergelijk onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden. De vader verzoekt het hof tevens een ouderschapsonderzoek te gelasten, waarbij ook de kinderen worden betrokken. 3.14. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken is gebleken dat de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen medio december 2006 door de moeder is stopgezet. Sindsdien heeft er geen omgang meer plaatsgevonden met uitzondering van de acht door stichting Kompaan begeleide bezoeken in een omgangshuis in de periode van september 2007 tot en met februari 2008. De moeder beschuldigt de vader van seksueel misbruik. Het hof is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is om aan seksueel misbruik van de kinderen door de vader te denken. De voorbeelden die de moeder noemt, moeten eerder als onschuldig spel worden geïnterpreteerd. De raad geeft in haar rapport van 23 mei 2007 aan dat zij geen signalen heeft geconstateerd die zouden duiden op seksueel misbruik. De moeder is ook niet met de kinderen naar de huisarts gegaan om ze te laten onderzoeken en heeft voor de kinderen geen psychologische hulp gezocht. Naar aanleiding van de aangifte die de moeder heeft gedaan, heeft de officier van justitie besloten de vader niet te vervolgen en het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, dat de moeder vervolgens heeft ingediend bij dit hof, is afgewezen. Voorts heeft ook mevrouw Mous van de stichting, die de ouders de afgelopen periode intensief heeft begeleid, op de zitting verklaard niet te geloven dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. 3.15. Het hof heeft wel, anders dan de stichting, ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De in de brief van de stichting van 2 januari 2009 omschreven reactie van de kinderen op het voorlezen van de kaart van hun vader is zo extreem dat het zeer waarschijnlijk is dat er sprake is van grote sociaal-emotionele problemen bij de kinderen. De raad kwam in haar rapport van 23 mei 2007 tot de conclusie dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. De raad zag aanwijzingen die wezen in de richting van het Parental Alienation Syndrome, waarbij kinderen worden aangezet door één ouder de andere ouder te denigreren. De raad noemde de manier waarop de moeder haar liefde voor haar kinderen laat zien verstikkend. De moeder zette volgens de raad met haar handelswijze de kinderen klem en de kinderen kregen niet de ruimte zich op eigen en natuurlijke wijze sociaal-emotioneel te ontwikkelen. Daarnaast vond de raad de manier waarop de moeder met haar vermoedens van seksueel misbruik omging zeer beschadigend voor de kinderen. De raad adviseerde intensieve thuisbegeleiding en individuele hulpverlening aan de moeder. De moeder had volgens de raad ondersteuning nodig bij het invullen van haar ouderrol, het loslaten van de partnerstrijd en het omgaan met en het effect van haar ervaringen in relatie tot het gevoel van afwijzing. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de stukken niet dat er in de houding van de moeder sindsdien een verbetering is opgetreden. Uit de brief van de stichting blijkt bijvoorbeeld dat de moeder tegen de kinderen heeft gezegd dat als iemand van je houdt, hij niet doet wat papa deed. Ook heeft de moeder geen individuele hulpverlening gehad. Tijdens de zitting van 4 juni 2009 is gebleken dat de moeder geen inzicht heeft in de gevolgen van haar gedrag voor de kinderen en dat zij ook niet open staat voor individuele hulpverlening aan haarzelf. 3.16. Helaas heeft de blokkade die er bij de moeder bestaat, waar die ook door wordt veroorzaakt, er inmiddels toe geleid dat de kinderen nu een zodanig gedrag vertonen dat het niet verantwoord is om in het kader van de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken een (onbegeleide) regeling vast te stellen en zeker niet op straffe van een dwangsom. Gezien de reactie van de kinderen alleen al op het voorlezen van de kaart van de vader is duidelijk dat op dit moment een regeling ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en/of anderszins in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Voorts hebben zowel de stichting als de raad tijdens de zitting van 4 juni 2009 verklaard dat de kinderen rust nodig hebben. Het hof volgt het advies van de stichting en de raad, hoezeer het hof ook beseft dat dit moeilijk te accepteren zal zijn voor de vader. Het hof heeft echter het belang van de kinderen voorop te stellen en dat belang brengt thans mee dat na een lange periode van proberen via Kompaan en via het stappenplan van de stichting om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen, er nu rust moet komen voor de kinderen. Het hof zal derhalve in het belang van de kinderen het contact tussen de vader en de kinderen tijdelijk verbieden voor de periode van een jaar. Een langere periode dan een jaar acht het hof niet wenselijk en overigens niet mogelijk op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 februari 2009 (LJN 365045). In zoverre is het verzoek van de moeder om de vader de omgang te ontzeggen of de omgang te schorsen totdat de kinderen twaalf jaar zijn, niet toewijsbaar. Een onderzoek door Fora of een andere deskundige acht het hof op dit moment te belastend voor de kinderen. Ook hier geldt dat de kinderen een periode van rust nodig hebben. Sinds 2007 heeft er een raadsonderzoek plaatsgevonden, is er begeleide omgang geweest via Kompaan en is er een hulpverleningstraject geweest van de stichting. De kinderen hebben hierdoor reeds lange tijd onder druk gestaan. Het hof is van oordeel dat er op termijn alsnog contact moet komen tussen de kinderen en hun vader en dat het in dat kader van belang is dat de moeder goed naar zichzelf kijkt en hulp zoekt om te ontdekken waar haar blokkade vandaan komt en hoe deze kan worden opgeheven ten behoeve van het welzijn van de kinderen. Het is voor de kinderen van groot belang, ook voor het aangaan van relaties op latere leeftijd, te weten wie hun vader is en daar contact mee te hebben. Gezien de ervaringen in gelijksoortige zaken, is te verwachten dat de kinderen later problemen zullen ondervinden met het aangaan van relaties indien er niets verandert. 3.17. Een ouderschapsonderzoek zou normaal gesproken een goede optie zijn, echter in dit geval niet gezien de volstrekt halsstarrige houding van de moeder. Het hof betwijfelt ten zeerste of een gedwongen bemiddeling in de onderhavige zaak op dit moment tot resultaat zou leiden en het hof heeft geen behoefte aan een deskundigenbericht. Voorts is een ouderschapsonderzoek niet goed voorstelbaar zonder daar de kinderen bij te betrekken en de kinderen hebben op dit moment rust nodig. Ook is te verwachten dat de moeder de kinderen opnieuw met de strijd tussen de ouders zal belasten naar aanleiding van het ouderschapsonderzoek. Het zij herhaald dat het betreurenswaardig voor de vader is dat er op dit moment geen regeling tot stand kan komen, echter de belangen van de kinderen wegen hier zwaarder. Informatie- en consultatieplicht 3.18. De vader heeft in zijn brief van 24 maart 2009 het hof verzocht de moeder een informatie- en consultatieplicht op te leggen gedurende de periode dat er geen omgang is tussen de vader en de kinderen, waarbij de moeder de vader eens per maand schriftelijk dient te informeren over de ontwikkelingen van de kinderen. Dit verzoek vormt een aanvulling op zijn zelfstandig verzoek in eerste aanleg tot uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder heeft geen bezwaar gemaakt tegen indiening van dit aanvullende verzoek, zodat dit door het hof in behandeling kan worden genomen. De moeder heeft zich wel inhoudelijk tegen toewijzing van het verzoek verzet. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij van mening is dat zij aan de informatieplicht voldoet door het opsturen van de rapporten van de kinderen. Zij wil geen foto’s van de kinderen aan de vader sturen, omdat zij bang is dat de vader de kinderen dan zal gaan ontvoeren. 3.19. Ingevolge artikel 1:253a lid 2 sub c BW kan de rechter een regeling vaststellen omtrent de wijze waarop de informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft. Het hof is van oordeel dat het van groot belang is dat de moeder op correcte wijze uitvoering geeft aan haar informatieplicht, zeker omdat er het komende jaar geen contact zal zijn tussen de vader en de kinderen. Nu de moeder een te beperkte uitleg geeft aan deze plicht, zal het hof een regeling vaststellen. De moeder dient eenmaal per drie maanden de vader schriftelijk informeren over de schoolprestaties van de kinderen, hun gezondheid en algeheel welzijn, hun hobby’s en vrijetijdsbesteding en andere ontwikkelingen ten aanzien van de kinderen. Onder de door de moeder te verstrekken informatie valt ook het nieuwe adres van de kinderen in geval van een eventuele verhuizing. Voorts dient de moeder elke drie maanden een goed gelijkende foto van ieder kind aan de vader te sturen. Er is naar het oordeel van het hof geen enkele aanleiding om te denken dat de vader de kinderen zal ontvoeren en de moeder heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd. Gezag 3.20. De moeder wenst alleen met het gezag over de kinderen belast te worden. Zij stelt dat de relatie tussen haar en de vader ernstig is verstoord en dat er tussen hen in het geheel geen communicatie plaatsvindt. De relatie tussen partijen is nog verder verslechterd doordat de vader het verzoek van de gezinsvoogd tot uithuisplaatsing van de kinderen ondersteunde. Volgens de moeder zullen de kinderen bij handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag klem of verloren raken. De moeder heeft voorts een procedure moeten starten bij de rechtbank om vervangende toestemming te krijgen om naar België te verhuizen. 3.21. De vader voert aan dat er geen contact tussen partijen is omdat de moeder dit niet toelaat. De steun van de vader aan het verzoek tot uithuisplaatsing was begrijpelijk omdat de moeder, terwijl er sprake was van een ondertoezichtstelling, de kinderen zonder overleg en zonder toestemming van de gezinsvoogd plotseling van school had gehaald met de mededeling dat zij niet meer terug zou komen en de moeder bovendien voor niemand bereikbaar was. Indien de moeder alleen met het gezag wordt belast, voorziet de vader dat zij met de kinderen zonder achterlating van een nieuw adres zal verhuizen naar België, waardoor het voor de vader vrijwel onmogelijk zal zijn ooit nog te weten hoe het met de kinderen gaat. Het in stand houden van het gezamenlijk gezag is niet in strijd met de belangen van de kinderen. 3.22. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het op 1 maart 2009 gewijzigde artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. 3.23. Uitgangspunt is dat het gezamenlijk gezag van voorheen met elkaar gehuwde ouders gehandhaafd blijft, tenzij wijziging van het gezag noodzakelijk is in het belang van het kind. Het hof is van oordeel dat het in casu in het belang van de kinderen is dat het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft. Het hof is met de vader van oordeel dat het niet denkbeeldig is dat in geval van eenhoofdig gezag van de moeder de vader ieder zicht op de kinderen verliest doordat de moeder naar België vertrekt. Het is in het belang van de kinderen dat hun vader in beeld blijft, ook al heeft hij op dit moment geen contact met hen, zodat de vader in de toekomst wel weer in staat zal zijn een deel van de zorg- en opvoedingstaken op zich te nemen. Zoals de raad in zijn rapport van 23 met 2007 aangaf, kan de vader een beschermende factor vormen voor de kinderen in het kader van hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Voorts is er met betrekking tot de uitvoering van het gezag geen onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Het enkele feit dat er geen communicatie is tussen de ouders, is daarvoor onvoldoende. Er zijn met uitzondering van het punt van de verhuizing naar België geen conflictpunten met betrekking tot het gezag doordat in de praktijk de moeder alle beslissingen die nodig zijn in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen zelfstandig neemt en de vader zich daar - zijns ondanks - niet mee bemoeit. De strijd van de ouders heeft met name betrekking op het vermeende seksueel misbruik en het contact tussen de kinderen en de vader en niet op de uitvoering van het gezag. Het hof zal gezien het voorgaande het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag afwijzen. 4. De beslissing Het hof: in principaal en incidenteel appel: vernietigt de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 27 juni 2008 voor zover daarbij een omgangsregeling is vastgesteld; en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 april 2005 in die zin dat het hof de vader met ingang van heden verbiedt om contact te hebben met de minderjarige kinderen van partijen gedurende een periode van één jaar; bepaalt dat de moeder de vader éénmaal per drie maanden schriftelijk informeert omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen van partijen, waarbij onder gewichtige aangelegenheden dient te worden verstaan hetgeen in rechtsoverweging 3.19. is vermeld en dat de moeder éénmaal per drie maanden een goed gelijkende foto van ieder kind aan de vader verstrekt; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 27 juni 2008 voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot het toekennen aan haar van het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen van partijen is afgewezen; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-van der Weijden, Everaars-Katerberg en Van Harinxma thoe Slooten en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2009.